Nooit meer weg uit Rot-front


In de vroege zomer van 2015 ging ik naar het Centraal Aziatische land Kirgizië, waar ik een kleine gemeenschap van Duitse Mennonieten fotografeerde. Hun strikt gelovige en zeer traditionele levenswijze zal snel verloren gaan als zij aan hun isolement blijven vasthouden.

Rot-front. Het klonk me bekend in de oren. Toen ik een reis plande naar Kirgizië, om een bevriende antropologe op te zoeken, kwam ik het tegen. Het klonk onheilspellend en tegelijkertijd uitnodigend, "Rot-Front". Ineens wist ik weer waar ik het van kende: ik zag lang geleden eens een fotoserie van Wim Klerkx, over Duitse Mennonieten die zich begin 20e eeuw in Kirgizië vestigden. Het Mennonisme is een doopsgezinde afscheiding van de katholieke kerk, verwant aan de traditionele Amish. Hoe waren die christelijke Duitsers in godesnaam in Centraal Azië beland? De foto's van Klerkx toonden een wereld waarvan je zou denken dat het een eeuw geleden was: jochies die met rode konen bloemen plukken in de bergen, mannen in vale werkkleding lunchend in de schaduw van een boerenkar, bleke vrouwen met lange rokken en hun haar samengebonden in duffe knotten of vlechten met een strik. Hij beschrijft dat de groep hun religieus isolement waardeert en zich niet graag mengt met anderen. Ze probeerden, in een totaal andere wereld dan hun gebied van herkomst, vast te houden aan het geloof, de gemeenschap en tradities van hun voorouders. Ik was benieuwd hoe ze daarin slaagden. Ik besloot, 18 jaar na Klerx, Rot-front te bezoeken.

Ik zocht de coördinaten van Rot-Front op, zette een stip op mijn wegenkaart en regelde een taxi om me te brengen. In het dorp vroeg ik aan een stel Kirgiezen or er nog Duitsers woonden. Ik werd naar een vrolijk gekleurd huis gewezen, waar drie hoogblonde meisjes in de voortuin met poppen speelden. Ik sprak ze aan in het Duits en verdomd; ze spraken vloeiend Duits terug. Ik was zelf bijna verbaasd dat het klopte: ze waren er nog! Eén van de meisjes roept haar moeder. Er komt een Europees uitziende vrouw naar buiten: een stevige, ouwelijk geklede grijsblonde vrouw met appelwangen en een felle, nieuwsgierige blik. In één woord: Arisch.        

Na mijn smeekbedes mag ik blijven, en krijg ik binnen brood en pannenkoekjes. Ik mag logeren in een huis aan de overkant, dat door familie was achtergelaten toen zij naar Duitsland verhuisden. ​Het huis ziet eruit alsof de bewoners er met haast zijn vertrokken. Er staan nog pantoffels klaar bij de deur, er ligt was op de strijkplank en babyluiers bij het afval. Alles ligt onder een laag stof, en spinnen hebben webben gesponnen over de volle breedte van de ruimtes. Er is stromend water en elektriciteit. Voor de deur ligt zelfs een schurftige hond te blaffen aan een ketting.

Het huis van de vrouw, Toni, ligt tussen andere vrolijk geverfde huizen, met elk een flink stuk landbouwgrond erachter en een goed onderhouden tuin. Het huis is sober ingericht en het is er donker, vooral in verhouding met het felle Kirgizische licht buiten. In de woonkamer staan weinig spullen, een bank, twee kastjes en een tafel met zes stoelen. Erboven bungelt een vliegenplakstrip met nog een enkele halfdode brommende vlieg eraan. In de keuken is geen stromend water, alleen in de badkamer. Daar wordt een waterketel heet gestookt met een houtvuur eronder. De vrouw schenkt thee, en vertelt dat ze inderdaad van de Mennonieten afstammen.

Het Mennonisme is een religieuze stroming die zich in 1540 in Nederland onder leiding van de Friese priester Menno Simons afscheidde van de katholieke kerk. Hun geloof kenmerkt zich door een strikte lezing van de Bijbel en leven volgens strenge voorschriften: geen TV, geen vermaak, kuise kleding, geen alcohol, alleen trouwen binnen de gemeenschap, enz. Aan de andere kant staat respect voor andermans mening centraal, evenals individuele keuzevrijheid; dopen gebeurt ook pas op volwassen leeftijd. Mennonieten zijn pacifistisch. Ze geloven in een geweldloze wereld en pakken liever hun biezen dan dat zij zich verdedigen.

En dat bewonderingswaardige pacifisme is nu juist ook hun valkuil. Vanaf de oprichting werden zij vervolgd, waardoor zij vluchtten naar alle uithoeken van de wereld. Ook wanneer zij in militaire dienst moesten, vertrokken ze. Alleen wanneer zij ergens met rust gelaten werken, bleven ze. Zo zijn ze vanuit Duitsland naar de Krim en de Wolgaregio van het Russische Rijk getrokken.Een kleine groep ging eind 19e eeuw naar het hedendaagse Kirgizië, een vruchtbaar groen maar ruig, bergachtig land, bevolkt door een mix van Aziaten en Russen. Daar stichtten ze enkele dorpjes, waaronder Rot-front. Gedurende de eeuwen zijn er ook veel emigratiegolven geweest naar o.a. Amerika en terug naar Duitsland. Er bleven maar weinig over in de voormalige Sovjetrepublieken. Wereldwijd zijn er nu zo’n 2.1 miljoen aanhangers van het anabaptisme (d.w.z. alle doperse christenen, van de conservatieve Amish in de VS tot de progressieve doopsgezinden in Nederland). In 2012 woonden er zo’n 500 Mennonieten in Rot-front, terwijl het in 1990 nog zo’n 900 waren. De laatste families proberen hun tradities en geloof in stand te houden, maar hun isolement en kleine gemeenschap biedt geen kans meer om te trouwen. In het dorpje wonen inmiddels ook Russen en Kirgiezen, maar trouwen mag alleen met een Duitse Mennoniet.

Moeder Toni komt uit een gezin van tien. Slechts twee van haar zussen wonen nog hier. Een andere zus woont in Rusland, de rest is terug naar Duitsland. Het leven in Kirgizië is zwaar; de armoede, de fysieke arbeid op de akkers, het veranderende klimaat. Toni had zelf ook wel willen emigreren, maar haar man wil niet. Er zijn nog maar 10 Duitse families over in het dorp, die allemaal aan elkaar verwant zijn: het zijn zussen en (achter)nichten en -neven van Toni. Ik schat hun aantal op 70. De Duitse regering levert nog altijd een leraar Duits, hoewel die nu maar les is gaan geven in z’n huis, omdat er zo weinig kinderen over zijn. Toni en haar man Valdi hebben er vijf. De oudste is eind 20, de jongste 9. Als ik hen vraag naar hun herkomst, wordt er gekibbeld over wie gelijk heeft, maar ze concluderen dat ze maar weinig weten over hun eigen geschiedenis. Het valt me op dat ze überhaupt weinig weten, of niet geïnteresseerd zijn: hoewel de imam elke dag duidelijk te horen is, weten ze amper wat een moslim is, ze kennen de geschiedenis van Kirgizië niet, ze kennen de planten- en bessenstruiken in de omgeving niet, etc. De oudste dochter, Angelika, moet zelfs bij haar nichtjes nagaan of Atambayev echt de president is. Nota bene hun eigen herkomst, die voor een buitenstaander heel opvallend en interessant is, lijkt voor hen niet belangrijk. Van belang is in eenvoud te leven, dicht bij de Bijbel en het gezin.

Ik mag mee naar de kerk, maar eerst moet iedereen onder de douche. De kerkdienst werd vroeger gehouden in het Duits, maar tegenwoordig in het Russisch, omdat er ook een enkele Rus en Kirgies komt. Toni draagt altijd een enkellange rok, en heeft nu een dun doekje om haar hoofd, op z’n plek gehouden met een haarspeld. De kerk is een simpel, rechthoekig gebouw. Het lijkt dezelfde kerk op de foto’s van Wim Klerkx. Het is ruim vanbinnen, en op de wanden zijn teksten te lezen als ‘Das Blut der Jesu Christi macht uns rein von aller Sünde’. Er komt maar een handjevol mensen naar deze avonddienst. ‘Vroeger zat het vol, nu niet meer’, zegt Toni. Een uur lang wordt er prachtig meerstemmig gezonden en samen gebeden. Soms zingt iemand ongegeneerd uit volle borst, soms stopt iemand om even rustig te gapen. Ook tijden het bidden staat men er ontspannen bij. Toni hikt van het lachen om de stoeiende kinderen. 

Als hier een feest is, bijvoorbeeld een bruiloft, worden er liedjes gezongen, gedichten voorgedragen en spelletjes gespeeld. Muziek maken mag ook, maar drums zijn verboden. Dansen mag alleen als het rein is, zoals de wals. Toni vertelt dat de oudste zoon vroeger wel eens in disco’s heeft gedanst, maar die tijd is nu voorbij. Deze zomer trouwt hij. ‘Maar iedereen mag het zelf weten hoor!’, voegt ze er gehaast aan toe.

 

Het lijkt alsof in Kirgizië de religies en volkeren rustig naast elkaar leven. De Kirgiezen zijn gematigd islamitisch, de Oezbeken wat strenger en de Russen zijn orthodox christelijk. Alleen in de zuidelijke regio Batken is er sprake van radicalisering van islamitische groeperingen en spanningen vanwege water- en landverdeling. Ik vraag of ze moslims kennen: ‘Ja, maar die Kirgiezen zijn geen echte moslims want die zuipen zich aan één stuk klem!’ Ze weten alleen één échte moslim, ‘hoe heet dat, een moslimpastoor?’ ‘Een imam.’ ‘Oja, die is wel echt!’. Toni vertelt dat drinken bij de Mennonieten verboden is. Maar ze heeft wel twee flessen wijn en wat ‘schnaps’ in huis. ‘Waarom dan?’, vraag ik. Ze kijkt me verbaasd aan. ‘Voor als je ziek bent natuurlijk!’.
              We praten over Russen die veel drinken, over drugsproblemen, zelfs hier in ’t dorp. Overal staan wietplanten in het wild, als onkruid in de berm. Ze vertellen over 14-jarige meisjes die naar Turkije worden gesmokkeld, en over corruptie. Dat hooggeplaatste ambtenaren al het geld opstrijken van de verkoop van de natuurlijke grondstoffen van Kirgizië. Water wordt bijvoorbeeld verkocht aan Oezbekistan, waardoor dorpjes zoals Rot-front zonder water zitten. En dat steekt, want de moeizame economie draait voor een groot deel op landbouw. Na het uiteenvallen van de Sovjet Unie belandde Kirgizië in een economische crisis, en nog steeds is het een van de armste landen van Centraal Azië.
             De vader van het gezin waar ik verblijf werkt in een molen. Ik tref de werknemers daar: de Duitser, een Rus en een Kirgies. De molen ligt stil. Al zittend op de veranda wacht het drietal op graan. De vader is de meest schuwe van de familie; hij wil niet dat ik hem fotografeer en is zegt alleen het hoogst nodige. Als in een absurdistisch toneelstuk zit hij in een verder lege ruimte aan een klein bureautje, naast de hangende kokers waar normaal de meelzakken onder worden gehangen. Hij doet de administratie met de hand. Alles zit onder een dun laagje wit meel.

Voor de jongere generatie is de toekomst bitter. Het lijkt alsof hun grootouders dapper een nieuw pad insloegen, maar zich niet beseften dat het een doodlopende weg was. Er zijn geen gegadigden meer om mee te trouwen; iedereen in het dorp is familie. 'Terug' gaan naar Duitsland lijkt de enige oplossing voor hen om nog binnen de Mennonieten-gemeenschap te kunnen trouwen. Wanneer ik met drie jonge vrouwen een tochtje maak door de bergen, zien we een sculptuur van een boom met een hart eraan, waar Kirgizische geliefden een slotje aan hebben geklonken als teken van hun verbintenis. Ik vraag de jonge vrouwen naar de toekomst. "Dat is een pijnlijke vraag", lacht de oudste wrang. Haar moeder wil dat zij een bruidegom gaat zoeken bij verre familie in Duitsland. "Ik heb geen man nodig", zegt ze fel. "En misschien is de liefde gewoon niet voor mij weggelegd."

Hoe dan ook, als zij het Mennonisme willen voortzetten, zullen zij huwelijkskandidaten moeten laten overkomen, of zoals hun voorouders tig keer deden: hun biezen pakken en vertrekken.